De Nederlandse koloniale geschiedenis in New York begint vroeg in de zeventiende eeuw. Het eerste contact tussen Nederlanders en de oorspronkelijke inwoners was gebaseerd op ruilhandel. Een leider van de Mohawk in 1659 (naam helaas onbekend) zei het volgende:

De Nederlanders zeggen dat we broers zijn en dat we met kettingen verbonden zijn maar dat duurt zolang wij bevers hebben. Daarna wordt er niet meer aan ons gedacht (Vanvugt, 2016: p.197-211).

Met de bouw van Nederlandse forten kwamen er permanente vestigingen zoals Fort Nassau (1614) en later Fort Amsterdam (1625). Vanuit deze forten werden gebieden, die bewoond werden door oorspronkelijke inwoners, gekoloniseerd. In 1626 werd het eiland Manhattan verpacht door een vertegenwoordiger van de oorspronkelijke inwoners aan Nederlandse kolonisten. De Nederlandse kolonisten beschouwden het als een permanente aankoop van land en eigenden zich het gebied toe vanuit eigenbelang. Deze toe-eigening ging gepaard met onderdrukking, geweld en het hardhandig opleggen van een economisch, juridisch en cultureel systeem. Hetgeen leidde tot verzet van de oorspronkelijke inwoners.

Denk bijvoorbeeld aan het feit dat belastingen, voor zogenaamde onderhouden van het garnizoen en de beveiliging tegen vijanden volgens de Nederlandse kolonisten, werden opgelegd door de kolonisten. Deze belasting moest betaald worden in de vorm van bevervellen, kralen en andere waardevolle ruilmiddelen. De oorspronkelijke inwoners weigerden dit te doen en één van hen (naam niet bekend) zei het volgende:

De sachem of leider die nu in het fort woont moet wel een zeer gemeen persoon zijn om ongevraagd in ons land te komen wonen, en ons dan te dwingen onze mais voor niets te geven gedacht (Vanvugt, 2016: p.197-211).

In reactie op deze weigering gaf gouverneur Kieft in 1643, de opdracht om vrouwen, mannen en kinderen te vermoorden. David de Vries beschreef de gebeurtenis als volgt:

Veel wilden hadden ze in hun slaap omgebracht, terwijl ze sommige jonge kinderen van haar moeders borst afrukten, voor de ogen van de ouders in stukken gekapt, en de stukken in het vuur en het water gesmeten hadden gedacht (Vanvugt, 2016: p.197-211).

De soldaten die deze brute misdaden hebben uitgevoerd, werden persoonlijk bedankt en met extra soldij beloond. Een ander voorbeeld is het verhaal van “Jacues de Munsee”, een oorspronkelijke inwoner met een opgelegde naam. Hij werd in 1644 gevangengenomen met toestemming van Kieft, gedwongen vervoerd naar Amsterdam. Jacques werd op verschillende kermissen tentoongesteld als kermisattractie met de beschrijving “wilde indiaan”.

In de periode van 1643-1644 zijn zeker 1600 oorspronkelijke inwoners vermoord. Deze misdaden waren onderdeel van het plan van Kieft om het gebied “etnisch te zuiveren”. Daarnaast werden pogingen gedaan door de kolonisten om de oorspronkelijke inwoners tot slaaf te maken. De oorspronkelijke inwoners bleven zich echter verzetten tegen deze onderdrukking. Door dit verzet en hun bekendheid met het gebied waren zij moeilijk te isoleren en buiten te sluiten. Desondanks werd (een deel van de) oorspronkelijke inwoners wel tot slaaf gemaakt. Door de honger naar winst, het overlijden van vele oorspronkelijke inwoners door Europese ziektes en het verzet van oorspronkelijke inwoners, bleef de vraag naar arbeid bestaan. Mede hierdoor werden er miljoenen slaafgemaakte mensen vanuit Afrika gedwongen vervoerd door Nederland en andere Europese landen naar koloniën in het Atlantische gebied.

Oorlogen, gedwongen verhuizing, verspreiding van ziektes en sterfte zorgden voor enorm veel slachtoffers onder de oorspronkelijke inwoners. Vanaf circa 1800 waren de laatste oorspronkelijke inwoners uit New York City en omgeving verdreven. Dit was onderdeel van een politiek van etnische zuivering. Kleine aantallen woonden nog in reservaten op Long Island en in New Jersey.

Bronnen

  • Hondius, D., Jouwe, N., Tosch, J., & Stam, D. (2017). Dutch New York Histories: Connecting African, Native American and Slavery Heritage. Volendam: LM Publishers.
  • Vanvugt, E. (2016). Roofstaat. Wat iedere Nederlander moet weten. Amsterdam: Nijgh & van Ditmar. p.197-211.
  • www.maap.columbia.edu