De oorspronkelijke inwoners van Bonaire werden met de komst van de Spanjaarden (rond 1520) gedwongen getransporteerd naar de Spaanse kolonie Hispaniola om daar gedwongen arbeid te verrichten in de goudmijnen. Enkele tientallen Bonairianen keerde weer terug op het eiland toen een Spanjaard het recht kreeg om het eiland te exploiteren. Vanaf 1636 werd Bonaire, vanuit het in 1635 ingenomen Curacao, bezet door Nederland. De productie van kristal helder zeezout vormde de kern van de uitbuiting op het eiland. Slaafgemaakten moesten in opdracht van de Nederlanders in laag zout water in de blakende hitte, zoutbrokken verkleinen en in zakken stoppen. Slaafgemaakten noemden deze zoutwinning de ‘witte hel’ door de zware arbeid die allerlei lichamelijke klachten kon veroorzaken zoals blindheid door de verblindende zon op spierwitte zoutbergen.

Het zeezout was voor de Nederlanders, bij gebrek aan een ijs- of koelkast, van groot belang voor het pekelen van voedsel en daarmee een langdurige houdbaarheid van consumptiegoederen als vlees en vis. Zout is hiermee een belangrijke factor geweest om de internationale scheepvaart en militaire acties mogelijk te maken, omdat door de langdurige houdbaarheid ook langere (zeil)reizen ondernomen konden worden. Daarnaast was zout ook enorm belangrijk voor de (haring)visserij en de vaart op de Oostzee (de Oosthandel of moedernegotie). De vaart op de Oostzee was vanaf de vijftiende eeuw de belangrijkste handel voor de Amsterdammers. Amsterdam had zijn welvaart grotendeels te danken aan deze Oosthandel, die daarom wel de ‘moedernegotie’ wordt genoemd. Behalve als conserveringsmiddel was zout ook al eeuwenlang in gebruik als smaak- en betaalmiddel. Nederland profiteerde hiermee direct van de uitbuiting op Bonaire. Al in 1672 lag er voor 100.000 gulden Bonairiaans zeezout in een Amsterdams pakhuis.

Bonaire was ook eeuwenlang een strafkolonie voor onder andere slaafgemaakten uit Curaçao. Zij werden verbannen en gedwongen om enorm zware arbeid te verrichten in de zoutmijnen op Bonaire. Daarnaast werden oorspronkelijke inwoners uit o.a. het voormalige New York tot slaaf gemaakt en gedwongen om arbeid te verrichten in de landbouw en veeteelt. Landbouw en veeteelt kwam meer voor op Aruba. Landbouw pogingen werden op Bonaire vooral ondernomen rond de afschaffing in de vorm van een enkele Aloë-plantage. Het fokken en slachten van geiten gebeurde eeuwenlang rond Slachtbaai, het tegenwoordige Slagbaai. Vanaf de zeventiende eeuw kregen WIC-schepen de opdracht om na de gedwongen overtocht van slaafgemaakte mensen naar Curaçao, langs Bonaire te varen om gezout geitenvlees en zeezout mee terug te nemen naar Europa.

Bronnen:

  • Antoin B. & Luckhardt C. (2012). Bonaire, Zout en koloniale geschiedenis. Den Haag: Amrit.