De omgang van Nederland met de Republiek Indonesië die op 17 augustus 1945 door president Sukarno werd uitgeroepen, is in de jaren na de laatste koloniale oorlog (1945-1949) altijd problematisch geweest én gebleven. Uiteraard kon de antikoloniale houding van Sukarno in Nederland op weinig steun rekenen, er werd een ware lastercampagne tegen hem gevoerd. Als hij niet beschuldigd werd een collaborateur van de Japanners te zijn geweest dan was hij wel een onbetrouwbare vrouwenversierder of, nog erger in de ogen van de Westerse wereld, een communist. Ook na de onafhankelijkheidsoorlog werd hij door de Nederlandse pers steeds in een kwaad daglicht gesteld. Men was woedend over het feit dat onder zijn bewind alle koloniale bedrijven werden genationaliseerd. Eind jaren vijftig zou hij de Nederlandse gemeenschap, waarvan de elite nog steeds als kolonialen in Indonesië leefde en werkte, uit het land hebben ‘gegooid.’ In werkelijkheid waren dit verwoede pogingen om de neokoloniale continuïteit een halt toe te roepen. Want ook al maakte de soevereiniteitsoverdracht van 1949 een einde aan de oorlog, dit betekende allerminst een einde van het Nederlands kolonialisme in de regio. De koloniale bedrijven konden nog lang ongestoord hun gang gaan en draaiden enorme winsten. Ondertussen was Sukarno de drijvende kracht achter de ‘Non-Aligned-Movement,’ in samenwerking met Nasser (Egypte), Tito (voormalig Joegoslavië), en Nehru (India) initieerde hij de beweging van ‘Niet-Gebonden-Landen,’ waarbij neutraliteit ten opzichte van de Koude Oorlog voorop stond. Eerder in 1955 schreef hij geschiedenis met het organiseren van de Asia-Africa conferentie in Bandung, die bijeenkomst vormde de basis voor de Non-Aligned-Movement. Hij pleitte voor een alliantie met andere voormalig gekoloniseerde landen om zo het dominante Westerse machtsblok te breken. Typerend voor het Nederlandse beleid is dat de Oranjes hem nooit zouden bezoeken terwijl zijn (prowesterse) opvolger, de omstreden dictator en anti-communist Soeharto, niet lang nadat hij naar de macht greep wél met een staatsbezoek werd vereerd.

Nederland erkent 1945 niet
Een steeds terugkerend onderwerp van discussie is de erkenning van 1945. In veel Nederlandse publicaties wordt de soevereiniteitsoverdracht van 27 december 1949 nog vaak beschreven als hét moment dat de voormalige kolonie onafhankelijk werd. Indonesië daarentegen viert de onafhankelijkheid niet op 27 december maar op 17 augustus. Vanuit Indonesisch perspectief kwam er een einde aan de Nederlandse koloniale bezetting toen Japan in 1942 Nederlands-Indië binnenviel. Die nieuwe realiteit zou Nederland pas zeven jaar later onder ogen zien. Er werd in 1949 speciaal een wet aangemaakt die de soevereiniteit van de voormalige kolonie juridisch afhandelde en waarin het gematigde woord ‘aanvaarden’ gebezigd werd. Het was dus geen officiële erkenning van 1945.

Dit symbolische verschil in perspectief is niet onbelangrijk. Het maakt nogal uit of de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog als een binnenlands conflict of als een aanval van een buitenlandse mogendheid op een soeverein volk beschreven wordt. Het was dan ook geen toeval dat Koningin Beatrix in 1995 doelbewust een paar dagen ná 17 augustus een staatsbezoek aan Indonesië bracht. De regering had dit zo besloten om Nederlandse veteranen niet voor het hoofd te stoten. In 2005 werd voorzichtig een stapje verder gegaan. Als eerste vertegenwoordiger van de Nederlandse regering woonde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot in Jakarta de onafhankelijkheidsviering bij. In zijn toespraak sprak hij over spijt, maar maakte geen excuses, hoewel hij beaamde dat Nederland in het verleden “aan de verkeerde kant van de geschiedenis” had gestaan. Op dat moment ging de Nederlandse regering zo ver door 1945 ‘de facto’ (moreel en politiek) als historisch feit te aanvaarden, echter, een officiële, juridische erkenning bleef opnieuw uit.

Momenteel kenmerkt het Nederlandse overheidsbeleid ten aanzien van Indonesië zich vooral door vooruitzien en niet omkijken. Met het oog op de handelsbetrekkingen wordt de ‘olifant in de kamer’ (het koloniale verleden) het liefst vermeden. Zo zal het ‘Erasmushuis’ in Jakarta, het cultuurcentrum van de ambassade, niet snel een expositie of lezing organiseren met een kritische benadering van de koloniale geschiedenis als thema. De Indonesische regering ondersteunt dit beleid in die zin dat ze zich ten opzichte van Nederland meestal afwachtend en niet confronterend opstellen.

Juridische claims
Door individuele druk van buitenaf, zoals bijvoorbeeld de reeks rechtszaken van Indonesische oorlogsslachtoffers tegen de Nederlandse staat, wordt de regering zo nu en dan gedwongen om publiekelijk een standpunt in te nemen. Het werk van de in Nederland woonachtige Indonesiër Jeffry Pondaag en zijn stichting ‘K.U.K.B (Komite Utang Kehormatan Belanda) .’ is hierin baanbrekend geweest. Door zijn toedoen wordt de overheid sinds 2008 geconfronteerd met Nederlandse oorlogsmisdaden die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog zijn gepleegd. De Indonesische slachtoffers die Pondaag representeert worden bijgestaan door mensenrechtenadvocate Liesbeth Zegveld. Het leidde in 2011 tot de historische uitspraak van de civiele rechtbank in Den Haag: De Nederlandse staat was schuldig bevonden aan een moordpartij uit 1947 waarbij Nederlandse soldaten de mannelijke bevolking van het West-Javaanse dorpje Rawagede standrechtelijk hadden geëxecuteerd. De staat werd vervolgens gedwongen om de negen nog levende weduwen excuses en compensatie aan te bieden. Desondanks had deze unieke uitspraak niet tot gevolg dat de overheid haar beleid ten aanzien van Indonesië (en de koloniale geschiedenis) aanpaste. Integendeel, tot de dag van vandaag worden claims herhaaldelijk afgewezen, nog onlangs ging de staat in hoger beroep met betrekking tot een martelingszaak. Nederland heeft Indonesië nog nooit algemene excuses aangeboden voor de kolonisatie als geheel.

Indonesië betaalt de kolonisator
Met het oog op de enorme financiële belangen is de voorzichtige houding van de Nederlandse regering niet verwonderlijk. De angst voor Indonesische claims is reëel. Hoewel de Indonesische overheid zich tot nu toe redelijk afzijdig houdt en geen vergoedingen of excuses eist, bewijzen de individuele rechtszaken dat juridische claims niet bepaald kansloos zijn. Daarnaast blijkt stichting K.U.K.B. niet de enige Indonesische partij die tot juridische stappen overging. Eerder al in 2003 ontving de Nederlandse ambassade in Jakarta een claim van 128 miljard US Dollar als compensatie voor de in de koloniale periode ondervonden leed en schade. Het is onbekend wat de regering met deze claim heeft gedaan en wie de eisers precies waren.

Een ander, gevoelig onderwerp is de zogenaamde schuldenkwestie die in de nationale herinnering nagenoeg in de vergetelheid is geraakt. Indonesië betaalde tussen 1950-1956 en 1967-2003 in totaal 4,5 miljard gulden aan Nederland. De eerste betaling ging over de koloniale staatsschuld. Deze financiële molensteen aan de hals van de nieuwe Republiek was natuurlijk niet wat Indonesische nationalisten voor ogen hadden toen zij streden voor 100% merdeka (vrijheid). In 1949, tijdens de Rondetafelconferentie in Den Haag, zullen de Indonesische vertegenwoordigers met pijn in hun hart een handtekening hebben gezet onder deze overeenkomst. Toch, ondanks felle kritiek aan Indonesische zijde, werd tot aan de nationalisatie van Nederlandse bedrijven in 1956 bijna vier miljard gulden overgemaakt (Baudet&Fennema, 1983: p.214). Historicus Lambert Giebels stelde eens dat de Nederlandse naoorlogse wederopbouw niet zozeer door Amerikaanse Marshall-hulp als wel door de Indonesische betalingen werd gefinancierd. In 1956 barste de bom, de spanningen liepen zo hoog op (ook in verband met de Nieuw-Guinea kwestie) dat 50,000 Nederlanders gesommeerd werden te vertrekken. De anti-imperialistische president Sukarno nationaliseerde alle koloniale bedrijven. De bilaterale betrekkingen bereikten een dieptepunt en werden uiteindelijk verbroken.

Een zeer verwarrende couppoging in 1965 bracht verandering. De Indonesische communistische partij PKI kreeg de schuld. Vervolgens werd legercommandant Soeharto in 1967 door Westerse steun in het zadel geholpen, Sukarno verloor zijn macht en verdween van het politieke toneel. De tweede president van Indonesië ontpopte zich als een wrede dictator die verantwoordelijk wordt gehouden voor de moord op miljoenen communisten. Dit weerhield de Nederlandse regering er niet van om in 1967 bij hem aan te kloppen om een compensatie te eisen voor de koloniale bedrijven die Sukarno tien jaar eerder had genationaliseerd. Soeharto stemde hiermee in en mocht verspreid over vijfendertig jaar het bedrag van 689 miljoen gulden afbetalen. De Nederlandse Bank ontving het laatste deel van deze tweede betaling in 2003.

Bronnen