De Molukken hebben lang bekend gestaan als de specerijeilanden omdat twee gewilde en kostbare specerijen – kruidnagel en nootmuskaat – van oorsprong alleen in dat gebied voorkwamen. Dat leidde ertoe dat de Molukse eilanden al heel vroeg deel uitmaakten van mondiale handelsnetwerken die via de Indische Oceaan tot aan Europa reikten. Verwijzingen naar Molukse specerijen zijn in oude Chinese, Arabische en Romeinse bronnen te vinden. De productie van de specerijen gebeurde al in pre-koloniale tijden voor een deel met de arbeid van slaafgemaakte personen die zowel uit de Molukken zelf als uit omringende eilanden zoals Papua en Sulawesi afkomstig waren. Over de exacte omvang van deze slavernij en handel in slaafgemaakte mensen ontbreken echter verdere gegevens. Wel is duidelijk dat sommige lokale vorsten zich door de controle over de teelt en handel in specerijen konden ontwikkelen tot machtscentra zoals de sultans van Ternate en Tidore.

In het begin van de 16e eeuw waren de Portugezen de eerste Europeanen die zich in de Molukken vestigden en probeerden een monopolie op de handel in specerijen te vestigen. Vanuit India en andere delen van Azië brachten zij ook hun slaafgemaakte onderdanen met zich mee. Een deel van hen werd na kerstening vrijgelaten en vormde de bevolkingsgroep van de zogenoemde Mardijkers (van het Maleise merdeka – vrij). De stadswijk Mardika in Ambon-stad is een tastbare herinnering aan deze bevolkingsgroep. De Portugezen zetten slaafgemaakten in voor de bouw van forten. Deze praktijk werd voortgezet door de Nederlanders die de Portugezen in het begin van de 17e eeuw uit de Molukken verdreven. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) slaagde er na een aantal bloedige oorlogen in om een monopolie op kruidnagel en nootmuskaat af te dwingen. Daarbij speelde slavernij een belangrijke rol. Zo bestond de bevolking van Ambon-stad in de tweede helft van de 17e eeuw voor minstens 55 procent uit slaafgemaakten die in opdracht van hun eigenaren allerlei economische activiteiten verrichtten – ambachtswerk, visserij, handel (Knaap, 2004).

Het bekendste voorbeeld van de connectie tussen specerijen en slavernij zijn de Banda-eilanden, het productiecentrum van de nootmuskaatteelt en handel. Na de bloedige verovering van de Banda-eilanden in het voorjaar van 1621 door J.P. Coen waarbij duizenden inwoners door oorlogsgeweld of honger en ziekte om het leven kwamen, werd een nieuwe samenleving uit de grond gestampt. De teelt van nootmuskaat werd georganiseerd in perken, plantagewerkkampen met een opzichter en de perkenier, aan het hoofd. De arbeid werd geleverd door slaafgemaakten die door de VOC gedwongen werden aangevoerd. Sommigen kwamen uit de Molukken, anderen uit Papua, Sulawesi, Bali en zelfs uit India. Daarbij ging het om duizenden personen. Ironisch genoeg, werden als snel na 1621 een paar honderd Bandanese vrouwen die samen met andere overlevenden in slavernij na Batavia waren verscheept, naar Banda teruggebracht om de nieuwe arbeidskrachten te leren hoe nootmuskaat te plukken. De perken van Banda behoren tot de eerste plantagewerkkampen in het Nederlandse koloniale imperium waar slaafgemaakten de gedwongen arbeid leverden voor een specerij die mede heeft bijgedragen aan de welvaart van Nederland in de zogenaamde ‘Gouden Eeuw’.

Bronnen

  • Baay, R. (2015) Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië. Atheneum, Polak & Van Gennep, Amsterdam
  • Knaap, G, (2004) Kruidnagelen en Christenen. De VOC en de bevolking van Ambon 1650-1690.Tweede herziene druk. KITLV uitgeverij, Leiden
  • Van Rossum, M. (2015) Kleurrijke tragiek Slavernij in Azië onder de VOC. Uitgeverij Verloren, Hilversum
  • Vanvugt, E. (2016). Roofstaat. Wat iedere Nederlander moet weten. Amsterdam: Nijgh & van Ditmar.