Leiden was op verschillende manieren betrokken bij de slavernij en handel in slaafgemaakte mensen. De stad was vertegenwoordigd in de Kamer Amsterdam van de WIC. Deze zetel had Leiden al vroeg om economische belangen, zoals de textielindustrie, te behartigen. De zetel gaf de stad derhalve een bevoorrechte positie bij de levering van textiel voor de handel op Afrika. Het Leidse textiel werd aande West-Afrikaanse kust gebruikt voor de koop van slaafgemaakte Afrikanen. Zij werden gedwongen vervoerd naar Nederlandse koloniën in het Atlantische gebied.

Bij de oprichting van de eerste WIC werd de stad vertegenwoordigd door de rector magnificus van de Universiteit Leiden genaamd Dr. Aelius Everardus Vorstius. Later werd de stad vaak vertegenwoordigd door de burgemeester. Naast de betrokkenheid van Leidse bestuurders in de WIC waren er ook Leidenaren met aandelen/ investeringen in plantage-werkkampen of zelfs bezit van plantage-werkkampen in o.a. Suriname, zoals burgemeester Paulus du Rieu en de broers Nicolaas en Mattheus Freher.

Verschillende alumini van de Universiteit Leiden waren betrokken in de slavernij. Johannes Lichtenberg heeft tijdens zijn gouverneurschap in Suriname de opdracht gekregen om het rechtssysteem in te richten waarin witte overheersing centraal stond. Joan Hubert van Meel en Joan Cornelis van der Hoop werden na hun studie secretaris van de Sociëteit van Suriname. Deze Sociëteit, bestaande uit de WIC, de familie van Aerssen van Sommelsdijck en de stad Amsterdam, was verantwoordelijk voor het bestuur van en daarmee het slavernijsysteem in Suriname. Leidse Alumuni Camper was een van de grondleggers van de schedelmeting met zijn tekeningen over de hoek tussen de kaak en het voorhoofd. Camper redeneerde zelf niet in termen van superieur en inferieur, maar zijn ideeën werden wel gebruikt om de zogenaamde “superioriteit” van witte mensen t.o.v. de “inferioriteit” van personen van kleur aan te duiden. Dit noemt men wetenschappelijk racisme en schedelmetingen werden in de 19e eeuw een belangrijk onderdeel hiervan.

Ook de kerken in Leiden werden geconfronteerd met de slavernij. Met enige regelmaat werden Afrikanen en (voormalige) slaafgemaakten gedoopt, zoals Louis Bastiaan uit Elmina, Jacob uit Java en Joseph Christiaan uit Suriname.

Bronnen