Al sinds de 18eeeuw troffen overheden in Zuid-Afrika/Azania maatregelen om de bewegingsvrijheid van zwarte Zuid-Afrikanen te beperken. Zo werden de passenwetten in 1809 door de Britten ingevoerd om slaafgemaakte mensen te registreren. Na de wettelijke afschaffing van de slavernij, werden deze passenwetten in stand gehouden als middel om zwarte mensen, die ruim in de meerderheid waren, te beheersen, te controleren en hun bewegingen te sturen. Zwarte bewoners (eerst mannen en na 1956 ook vrouwen) ouder dan 16 jaar, werden gedwongen om ten alle tijden hun pasboek te kunnen tonen. Robert Sobukwe, leider van het Pan-Afrikanistisch Congres (PAC), noemde het pasboek in zijn inauguratierede in 1959 “The distinctive badge of slavery and humiliation.”

Het pasboek was een uitgebreid boekwerk vol documenten, zoals een identiteitskaart, een werkvergunning en een ‘instroom’ vergunning. In het pasboek moesten ook andere bewijzen opgenomen worden, zoals informatie over het zogenaamde ras waartoe men behoorde, informatie over de werkgever, details over iemands persoonlijke geschiedenis, wat men verdiende, etc. Het apartheidsregime, onder leiding van Hendrik Verwoerd, gebruikte deze passenwetten om nog meer raciale segregatie af te dwingen. Het werd daarnaast ook als primair instrument gebruikt om zwarte mensen en politieke opponenten van de staat dwars te zitten, te arresteren, te detineren en te vervolgen. Veroordeelden werden gedwongen tot arbeid op witte boerenbedrijven, waar mishandelingen vaak dagelijkse praktijk waren.

In 1960 kondigde het PAC aan dat er op 21 maart een vreedzame protestcampagne zou worden georganiseerd tegen de passenwetten. Deze PAC Positieve Actie Campagne vloeide voort uit de Status Campagne, welke onafhankelijkheid ten doel had. De oprichters van het PAC, verlieten een jaar eerder het Afrikaans Nationaal Congres (ANC), omdat zij van mening waren dat deze organisatie te gematigd was ten aanzien van onafhankelijkheid. Zo hadden zij bijvoorbeeld andere opvattingen over de landkwestie. Het PAC wilde een teruggave van geroofd land aan de oorspronkelijke bevolking, terwijl het ANC van mening was dat het land behoorde aan alle bewoners.

Op 21 maart 1960 kwamen duizenden zwarte Zuid-Afrikanen op diverse locaties bijeen om op vreedzame wijze te protesteren tegen de passenwetten. In Sharpeville, gingen vreedzame demonstranten massaal naar het politiebureau om zichzelf aan te geven omdat zij geen pasboeken bij zich droegen. Het doel hiervan was om het systeem onwerkbaar te maken. Nadat de leiders waren gearresteerd, opende de politie het vuur op de verbijsterde demonstranten. De meeste slachtoffers werden door de politie in de rug geschoten terwijl zij vluchtten voor de kogels. Volgens officiële cijfers werden 69 mensen in Sharpeville met grof geweld gedood en 180 mensen raakten gewond. De daadwerkelijke cijfers van het aantal slachtoffers zijn echter onbekend. Ook in andere delen van het land, onder meer in Langa en Nyanga, Vanderbijlpark en in Cato Manor vielen er doden en gewonden onder de demonstranten.

De gruwelijke gebeurtenissen van 21 maart waren een keerpunt in de geschiedenis van Zuid-Afrika/Azania. Direct na het bloedbad kwam de zwarte gemeenschap in verzet. Zo werden er in de week na 21 maart demonstraties, protestmarsen en stakingen georganiseerd. Van de witte bevolking in de nabijgelegen woongebieden kwam echter geen mededogen. Zij kozen er zelfs voor om zich te bewapenen en zwarte mensen die in het witte gebied kwamen, werden belaagd. Er was enorme verdeeldheid en onrust in het land en op 30 maart 1960 werd de noodtoestand afgekondigd, waarna 18,000 personen, waaronder anti-apartheid activisten, door het apartheidsregime opgepakt werden. Op 1 april 1960 kwam de Verenigde Naties (VN) bijeen en concludeerde dat het bloedbad in Sharpeville een bedreiging kon vormen voor de wereldvrede en veiligheid. De Zuid-Afrikaanse overheid diende maatregelen te nemen en het apartheidsregime reageerde hierop door de bevrijdingsbewegingen ANC en PAC te verbieden. Beide bewegingen gingen ondergronds en in ballingschap. De bevrijdingsbewegingen gingen over tot een gewapende strijd.

Het bloedbad van Sharpeville was een keerpunt in het verzet. Ook internationaal protesteerde men massaal tegen het apartheidsregime. De regering raakte in een isolement binnen de internationale gemeenschap. Het ging slecht met de Zuid-Afrikaanse economie, buitenlandse investeerders verloren hun vertrouwen en aandelen kelderden. Diverse landen (geïnitieerd door voornamelijk Afrikaanse landen) kozen ervoor om tot een boycot van Zuid-Afrikaanse goederen over te gaan. Suriname was een van de landen die naar aanleiding van de initiële boycot besloot om de handel met Zuid-Afrika stil te leggen. Nederland was het hier niet mee eens, maar trof toch een regeling waarbij Suriname los van het Koninkrijk een boycot kon instellen.

In 1963 werd een speciaal comité tegen apartheid opgericht door de Algemene Vergadering van de VN, The United Nations Special Committee Against Apartheid. Op 21 maart 1966 riep de Algemene Vergadering van de VN in een resolutie de internationale gemeenschap op om rassendiscriminatie uit te bannen en apartheid werd veroordeeld als een misdaad tegen de menselijkheid. 21 maart werd uitgeroepen tot de Internationale Dag voor de Eliminatie van Rassendiscriminatie. Pas in 1986 werden de passenwetten afgeschaft.

Het kolonialisme van de Britten en Nederlanders heeft een direct effect gehad op het hedendaags racisme en de sociale ongelijkheden waar zwarte mensen en personen van kleur in Zuid-Afrika/Azania mee te kampen hebben. Tot op heden heeft de witte minderheid voordeel aan de bezetting van gestolen land, het uitbuiten van de zwarte bevolking en racisme. Reparaties zijn er nooit gekomen en worden door de witte bevolking (ook door de progressieven) woedend afgewezen.

Deze tekst is samengesteld aan de hand van het Azania archief, voor meer informatie zie de artikelen Sharpeville en Sharpville (deel 2): https://tegenhetvergeten.nl/2018/05/03/sharpeville/en https://tegenhetvergeten.nl/2018/10/30/sharpville-2nieuwe-versie/