Paradox vrijheid

In de periode van de slavernij kwam het voor dat voormalige enslavers hun slaafgemaakten vrijlieten. Dit was de uitzondering en in de meeste gevallen deed de enslaver er alles aan om de onderworpenheid en onvrijheid van slaafgemaakten te handhaven voor eigen gewin. De vrijlating wordt altijd benadrukt als een genereus gebaar, terwijl hier ook eigenbelang aan verbonden was (Fatah-Black, 2018: p.121-137). Vaak moesten slaafgemaakten een bedrag betalen voor hun vrijlating aan hun enslaver. Vrijlating van slaafgemaakten bood ‘hoop op vrijheid’ waardoor de dienstbaarheid van andere slaafgemaakten werd vergroot. Hier werd misbruik van gemaakt door de enslavers. Het was niet de bedoeling van de enslavers om de vrijlating in grote getalen te laten plaatsvinden. Verder betekende vrijheid geen gelijkheid. Om de onderworpenheid van de vrije zwarte gemeenschap te waarborgen, bleef het systeem van racisme gehandhaafd. De vrije gemeenschap werd dus, ondanks dat zij een eigen bestaan konden opbouwen, structureel geconfronteerd met racisme, raciale vooroordelen en uitsluiting.

Wettelijke afschaffing 1863

In 1863 werd de slavernij wettelijk afgeschaft in de voormalige Nederlandse koloniën Suriname, Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint-Eustatius, Saba en Sint-Maarten. Deze afschaffing was ook gebonden aan het zo optimaal mogelijk faciliteren van de belangen van enslavers. De datum was strategisch gekozen, omdat het in de grote regentijd in Suriname viel en het een periode was waarin er geen suiker werd geoogst (Hira, 2015: p.49). Daarbij ging de wettelijke afschaffing gepaard met een compensatie voor de onderdrukkers in plaats van compensatie voor de slaafgemaakte mensen. De eigenaren van een plantage-werkkamp kregen 300 gulden per slaafgemaakt persoon. Dit betekende dat enslavers in Suriname circa 10 miljoen gulden ontvingen en enslavers op de eilanden circa 2 miljoen gulden (Hira, 2015: p.49). Dit is natuurlijk absurd, omdat de eigenaren van plantage-werkkampen jarenlang hebben geprofiteerd van de slavernij en slaafgemaakte personen het slachtoffers zijn geweest van dehumanisering, gedwongen migratie, fysiek/mentaal en seksueel geweld en vernedering.

Staatstoezicht en Paga Terra

De Staatscommissie werd in 1850 door de Nederlandse regering opgezet om de wettelijke afschaffing voor slavernij voor te bereiden in Suriname, Aruba, Curaçao, Bonaire, Sint-Maarten, Sint-Eustatius en Saba. De Staatscommissie was bang dat na de wettelijke afschaffing vrijverklaarden niet meer wilden werken op de plantage-werkkampen. In eerste instantie werd de bewegingsvrijheid van vrijverklaarden al gecontroleerd en beperkt. In Suriname werden vrijverklaarden gebonden aan plantage-werkkampen door verzoeken voor verhuizing naar Paramaribo stelselmatig te weigeren. Aanvullend werd er een periode van staatstoezicht ingevoerd waardoor vrijverklaarden gedwongen werden om een contract af te sluiten met een plantage-werkkamp voor een periode van tien jaar. Als de vrijverklaarden dit niet deden, konden zij in de gevangenis belanden. Er waren namelijk wetten ingevoerd tegen landloperij (personen zonder vaste verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan). Landlopers werden veroordeeld tot dwangarbeid en het geld werd gebruikt voor hun levensonderhoud en voor het betalen van boetes. In Curaçao werd het systeem van Paga Terra ingevoerd. Vrijverklaarden moesten geld betalen om op het land van voormalige enslavers te wonen. Vrijverklaarden moesten zonder betaling voor witte mensen werken. Door de periode van Staatstoezicht in Suriname is de daadwerkelijke afschaffing van de slavernij pas in 1873.

Nieuwe vormen van onderdrukking

Deze wettelijke afschaffing vond in de praktijk plaats door middel van andere systemen van onderdrukking. De afschaffing van de slavernij mocht geen geld kosten en werd daarom bekostigd door de winsten van het Cultuurstelsel op Java. Daarnaast moest het systeem van plantage-werkkampen draaiende gehouden worden na de afschaffing van de slavernij en werden er op grote schaal contractarbeiders uit India, Java en China (regelmatig gedwongen) vervoerd naar Suriname. Om de onderworpenheid van personen van kleur te handhaven t.o.v. van de witte overheersing werden er door de witte gemeenschappen ook systemen van segregatie ingevoerd zoals Jim Crow in de Verenigde Staten en de Apartheid in Zuid-Afrika. Na de wettelijke afschaffing van de slavernij volgden er dus nieuwe vormen van onderdrukking waarin een racistische ideologie de kern bleef.

Bronnen

  • Fatah-Black, K. (2018). Eigendomsstrijd. De geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname. Amsterdam: Ambo|Anthos
  • Hira, S. & Small, S. (2015). 20 vragen en antwoorden over het Nederlandse slavenrijverleden en haar Erfenis. Den Haag: Amrit.
  • Nimako, K. & Willemsen, G. (2011). The Dutch Atlantic. Slavery, abolition and emancipation. London: Pluto Press.
  • Willemsen, G. (2006). Dagen Van Gejuich En Gejubel. Viering en herdenking van de afschaffing van de slavernij in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Den Haag: Amrit.