Identiteit is geen vast gegeven en zit vol tegenstrijdigheden. De werkelijkheid is oneindig en complex. Onder de naam van nationalisme of gegeneraliseerde identiteiten zijn er in de koloniale geschiedenis veel gebeurtenissen gelegitimeerd, maar wat verstaan we nu onder identiteit en wie zijn de stakeholders?

De Sociale Identiteitstheorie is een van de meest fundamentele westerse theorieën die zich richt op identiteiten in een sociale context (Tajfel en Turner, 1979). Deze theorie maakt onderscheid tussen een persoonlijke identiteit en een sociale identiteit. De persoonlijke identiteit verwijst naar de wijze waarop mensen zichzelf zien. In dit zelfbeeld staan kenmerken die hen uniek maken ten opzichte van anderen centraal. De sociale identiteit refereert naar groepen waarmee mensen zich verbonden voelen, samen met de emotionele waarde en het belang dat zij aan die groepen hechten.

In de praktijk gebeurt het vaak dat men zich focust op één factor binnen het concept van identiteit. Je draagt bijvoorbeeld een hoofddoek dus je bent een moslim. Wekker noemt dit een ‘eendimensionale categorisering’ (Wekker, 2017). Door deze categorisering lijkt automatisch geen ruimte over te blijven voor andere aspecten van identiteit. Een theorie die meer ruimte geeft aan de gelaagdheid van identiteitsvorming is het ‘Kruispuntdenken/intersectioneel denken’. Een theorie en methode die de complexiteit en gelaagdheid van identiteit omarmt, maar wel de nadruk legt op discriminerende factoren (Crenshaw, 1989; Wekker en Lutz, 2001; Davis, 2008). Die verschillende lagen van onderdrukking kunnen snijden en elkaar versterken. Ben je bijvoorbeeld een zwarte lesbische vrouw, heb je te maken met meerdere vormen van discriminatie.

Identiteit is een complex systeem, wanneer je niet past binnen de dominante cultuur. Volgens Stuart Hall is culturele identiteit onderworpen aan het continue ‘spel’ van geschiedenis, cultuur en macht (1994). Hoe kun je je een volwaardige inwoner van Nederland voelen als jouw geschiedenis wordt gezien als zwarte bladzijde, terwijl het misschien eerder ongeschreven of uitgescheurde bladzijdes zijn? Ideologieën uit de koloniale geschiedenis zoals rassenleer, antropologie, etc. zorgden ervoor dat niet-Europeanen als minderwaardig werden bestempeld en daardoor werden gezien als inferieur aan de Westerse idealen (M’charek, 2005; Said, 1978). De effecten van deze geschiedenis sijpelen door in de huidige samenleving. Hoe zorgen wij ervoor dat de gemeenschappen uit de postkoloniale diaspora ruimte krijgen voor het herdefiniëren van hun identiteit?

Culturele instellingen spelen een grote rol in de vorming van identiek en dominante narratieven. In het museale discours wordt identiteitsvorming vaak in een adem genoemd met erfgoedvorming. Net zoals Frijhoff (2007) stelt dat erfgoed dynamisch is, is ook identiteit geen stilstaand construct. De selectiecriteria voor het borgen van erfgoed wordt gevormd vanuit een gewenst identiteitsbesef of identiteitsvorming. Dit houdt in dat de betekenis of waarde van erfgoed kan veranderen en dat ook nieuwe vormen van erfgoed kunnen ontstaan (Frijhoff, 2007).

Musea spelen een belangrijke rol in het faciliteren van identificatie bij bezoekers (Falk en Dierking, 1992; Sandell, 2012; Simon, 2016). Het gaat hierbij om representatie. De overgrote meerderheid van musea zijn instellingen die zijn ontstaan vanuit wit privilege (Simon, 2013). Ze vertellen verhalen over de verovering van witte mannen, presenteren meesterwerken van witte mannelijke kunstenaars en uitvindingen van witte mannelijke wetenschappers en theorieën van academici. Uit het onderzoek van de museumactivist Richard Sandell (2011), komt naar voren dat representaties in musea een belangrijke rol spelen in de beleving en vorming van identiteit. De beslissingen die museummedewerkers maken omtrent het gebruikte narratief en thematiek van hun collecties, dragen bij aan sociaal maatschappelijke effecten en hebben gevolgen voor de samenleving (Black, 2012). Uiteindelijk maakt het uit wiens erfgoed wordt getoond en door wie de verhalen verteld worden.

  • Black, G. (2012) Transforming Museums in the Twenty-first Century. London: Routledge.
  • Crenshaw, K. (1991). Mapping the Margins Intersectionality, Identity Politics, and Violence against Women of Color. Stanford Law Review 43. 1241-1299.
  • Fanon, F. (1952). Black Skin, White Masks. Pluto Press. 2017.
  • Hall, S. (1994). Cultural identity and diaspora. In Williams, (red), Colonial discourse and post-colonial theory: a reader (pp.227-237). London: Harvester Wheatsheaf.
  • Hillhorst, S. (2017, 11 januari). Intersectionaliteit: denken op het kruispunt ’Je moet de onderdrukking blootleggen’. Geraadpleegd op 26 januari 2019 van https://www.groene.nl/artikel/je-moet-de-onderdrukking-blootleggen.
  • M’ Charek, A. (2005). The Human Genome Diversity Project: an ethnography of scientific practice. Cambridge University Press.
  • Nkomo, M. (2009). Thinking Diversity, Building Cohesion: A Transnational Dialogue on Education. Amsterdam: Rozenberg.
  • Sandell, R. (2012) ‘Social inclusion, the museum and the dy- namics of sectoral change’, Museum and Society 1. Londen: Routledge.
  • Said, E. (1978). Orientalism. New York: Pantheon.
  • Sherif, V. & Rouw, E. (2018). Zwart, Afro-Europese literatuur uit de lage landen. Amsterdam: Atlas Contact.
  • Simon, N. (2013, 6 april). On White Privilege and Museums. Geraadpleegd op 27 januari 2019, van http://museumtwo.blogspot.com/2013/03/on-white-privilege-and-museums.html.
  • Simon, N. (2016). The art of relevance. Santa Cruz, CA: Museum 2.0.
  • Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. The social psychology of intergroup relations. Londen: Academic Press.
  • Wekker, G. (2016). White innocente, Paradoxes of Colonialism and Race. Durham en Londen: Duke University Press.
  • Woodward, K. (2004). Questioning Identity: Gender, Class, Ethnicity. Londen: Routledge.