De werving van Hindoestaanse contractarbeiders was onlosmakelijk verbonden met de afschaffing van de slavernij in Suriname. Er ontstond paniek bij de plantage-werkkampeigenaren na de afschaffing van de slavernij, omdat zij bang waren dat vrijverklaarden massaal weg zouden trekken van de plantage-werkkampen. Daarom werd er een staatstoezicht ingesteld waardoor voormalig slaafgemaakte mensen gedwongen werden om tien jaar te blijven werken op de plantage-werkkampen. Plantage-werkkampeigenaren deden ondertussen een dringend beroep op de Nederlandse koloniale autoriteiten om te zorgen voor de vervanging van de vrijverklaarden. Aan deze vervanging werden een aantal eisen gesteld. Zij zouden niet mogen behoren tot het witte Europese ‘ras’, zij moesten goedkoop zijn en gemakkelijk te onderwerpen (Bhagwanbali, 2010: p. 204). In 1872 werd er een traktaat gesloten met Engeland waardoor Nederland toestemming kreeg om contractanten te werven in India. Er werden circa 34 duizend contractarbeiders vervoerd van India naar Suriname. Contractarbeid was een nieuwe vorm van onderdrukking met dezelfde racistische basis van zogenaamde witte superioriteit versus inferioriteit en onderworpenheid van personen van kleur. In theorie betekende dit:
- De keuze van de overtocht naar Suriname moest vrijwillig zijn en gebaseerd op juiste en volledige informatie.
- Een contractarbeider tekende een contract voor vijf jaar.
- De plantage-werkkampeigenaar moest medische zorg, huisvesting en een bepaald loon bieden.
- Contractarbeiders hadden de mogelijkheid om gratis terug te reizen naar India.
In de praktijk ging het er echter heel anders aan toe. De werving van contractarbeiders in India ging gepaard met misleiding. Er werd een ideaalbeeld geschetst van hoge lonen, een vrije woning, medische zorg, recht op gratis terugkeer en nabijheid van werk. De verre reis werd vaak niet benoemd, zodat potentiele contractarbeiders niet zouden afschrikken. De contractarbeiders werden daarmee gedwongen om keuzes te maken op basis van onjuiste informatie. Met andere woorden, de keuze was hiermee niet vrijwillig. Een keuze is pas vrijwillig wanneer mensen van tevoren weten wat ze zullen aantreffen. Er waren veel aanklachten van onheuse bejegening, onvoldoende en slecht voedsel, mishandeling en seksueel geweld tijdens de overtocht naar Suriname.
In Suriname werd er door plantage-werkkampeigenaren alles aan gedaan om de contracten van de contractarbeiders te verlengen na vijf jaar. Doordat de plantage-werkkampeigenaren niet meldden dat er een mogelijkheid was tot een terugreis, moesten contractarbeiders vaak een lange periode wachten op een nieuwe mogelijkheid. Hierdoor werden zij gedwongen om een nieuw contract te tekenen. Als zij geen nieuw contract tekenden, liepen contractarbeiders het risico om weggestuurd te worden van het plantage-werkkamp en gearresteerd te worden. Daarnaast gebeurde het regelmatig dat contractarbeiders wachtten op de afloop van het contract van zijn of haar partner. Hierdoor moesten zij hun eigen contract verlengen en dit kon alleen met een periode van vijf jaar. Om deze reden werden huwelijken tussen contractarbeiders gestimuleerd door plantage-werkkampeigenaren.
De voorschriften en regels in het contract waren slechts een formaliteit. Zo constateerde de Britse Consul A. Cohen in de eerste jaren van het contractarbeiderssysteem in Paramaribo dat Hindoestaanse contractarbeiders in zeer slechte huisvesting woonden, slechte medische zorg kregen, zware arbeid moesten verrichten en zware straffen kregen. Het loon werd vaak niet uitbetaald, omdat de plantage-werkkampeigenaar de werktaken bepaalde en de contractarbeiders niet betaalde wanneer de vaak onmogelijke werktaak niet was afgemaakt. Het gevolg was dat contractarbeiders lange dagen zwaar arbeid verrichtten om hun werktaken af te kunnen krijgen en voor velen het loon niet toereikend was om te voorzien in de eerste levensbehoeften. Minimumloon werd door de plantage-werkkampeigenaren gekoppeld aan werkprestaties en dit werd als excuus gebruikt om lonen niet uit te betalen. Ook werd er totaal geen rekening gehouden met zwangere vrouwen. Als zij niet hard genoeg werkten, kregen zij een gevangenisstraf. Zo werd Rupia op Mariënburg veroordeeld tot zes dagen gevangenisstraf, omdat zij (hoogzwanger) moeite had om haar werk af te maken. (Bhagwanbali, 2010: p. 142). Verder werd de bewegingsvrijheid van contractarbeiders beperkt en zij mochten niet zonder een dagpas het plantage-werkkamp verlaten. Als zij dit wel deden, kregen zij een gevangenisstraf van zes dagen of een boete van 25 gulden. Vaak konden zij deze boete niet betalen en kregen zij 158 dagen gevangenisstraf en gedwongen tewerkstelling.
In Suriname weken de plantage-werkkampeigenaren ook af van de gratis terugreis. Contractarbeiders die geld hadden gespaard, moesten de kosten zelf betalen voor de terugreis. Daarbij werd het recht op een gratis terugreis afgenomen wanneer contractarbeiders een misdrijf hadden gepleegd of waren gevlucht. Contractarbeiders kwamen om de kleinste vergrijpen in de gevangenis en een betaalde terugreis werd daarom al snel afgenomen.
De contractarbeid had vergaande gevolgen voor contractarbeiders en resulteerde in slechte leefomstandigheden en onderworpenheid. De manier van werving had ook ernstige gevolgen voor de vrouwelijke contractarbeiders (Bhagwanbali, 2010: p. 105-106). De plantage-werkkampeigenaren hadden vooral belangstelling voor sterke mannelijke contractarbeiders en zagen vrouwen als economisch niet rendabele werkkrachten. Dit resulteerde in een ongelijke sekse-ratio en spanningen tussen mannen en vrouwen. Naast seksueel geweld als gevolg van de lusten van kolonisatoren werden vrouwen ook het slachtoffer van kindhuwelijken. Dit leidde soms tot ‘seksuele verminking’. Daarbij was de angst van de man groot dat zijn vrouw zou vreemdgaan (Bhagwanbali, 2010). Vanuit jaloezie zijn er gruwelijke aanslagen gepleegd op vrouwen met verminking of doodslag als gevolg. Vrouwelijke contractarbeiders waren dus op verschillende manieren slachtoffer van een onderdrukkend systeem.
Bronnen
- Bhagwanbali, R. (2010). Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname, 1873-1916. De nieuwe awatar van slavernij. Den Haag: Amrit.
- Shepherd, V. (2001). Working slavery, pricing freedom. Perspectives from the Caribbean, Africa and the African Diaspora. New York: Palgrave.
- Hira, S. (1998). Van Ghya tot Boodheea tot Lachmon en Djwalapersad. Den Haag: Amrit.
- Hira, S. (2000). Terug naar Uttar Pradesh: op zoek naar de wortels van Surinaamse Hindostanen. Den Haag: Amrit.
- Khan, M.R. (2003). Het dagboek van Munshi Rahman Khan. Den Haag: Amrit.
- https://www.sarnamihuis.nl/ohm-documentaire-over-tetary/
(De terminologie Hindoestaanse en Hindoestanen wordt gehanteerd. Het woord Hindoestaan is een samenvoeging van twee woorden: Hindoe (afkomstig woord Indoe wat staat voor de Indus rivier) en stan. Hindoes woonden rondom de Indus-delta).